Nói Albinói
Alhoewel ik het nooit heel serieus heb overwogen, sprak het idee in een verlaten deel van de wereld te wonen me altijd wel een beetje aan. Mijn gedachten gingen dan meestal uit naar verlaten streken, waar ik mijzelf dan zou onderdompelen in de prachtige natuur en geïnspireerd door pure gedachten het ene na het andere prachtige boek zou schrijven. IJsland is een land dat zich bij dit soort gedachten al snel naar de oppervlakte van mijn bewust opdringt. In mijn hoofd heb ik namelijk een erg idyllisch beeld van IJsland, mede ingegeven door de feeërieke muziek van bands als Sigur Rós en Mùm. Zij weten met hun klanken als geen ander beelden op te roepen van ongure ijsvlaktes, scheurende aardkorsten en woest spuitende geisers. Desalniettemin heeft hun muziek ook iets lieflijks, alsof er daadwerkelijk elfen en trollen bestaan. Wat elfen en bossen betreft, is het nu trouwens Björk's videoclip van Human Behaviour dat achter mijn netvlies om aandacht vraagt. Het idyllische beeld van IJsland werd laatst echter mooi de nek omgedraaid door
Nói Albinói, de sombere debuutfilm van Dagur Kári, een jonge regisseur uit het land waarvan de taal al vele eeuwen niet veranderd is.
Ik was vooralsnog amper bekend met de IJslandse cinema. Ik weet van het bestaan van 101 Reykjavík en Angels of the Universe, twee recente films die ook in de Nederlandse media wel aandacht kregen, maar ik heb ze nooit gezien. Toen ik recentelijk werd gewezen op Nói Albinói, klaarblijkelijk een erg mooie en verdrietige film, was ik erg geinteresseerd en moest en zou ik deze film zien.
De titel slaat op de albino Nói, een jongen van een jaar of 17 die besloten heeft maar niets van zijn leven te gaan maken, aangezien zijn situatie toch uitzichtsloos is. Hij woont in een desolaat dorpje, afgesloten van de buitenwereld door den dik pak sneeuw, de zee en onheilspellende bergen. Omdat zijn vader alcoholist is, woont hij in bij zijn oma (over een moeder wordt in de film niet eens gesproken). De behoefte om naar school te gaan is gezakt tot onder het nulpunt, zo lijkt het. Als hij al op tijd aan komt, is dat omdat zijn oma hem wakker heeft gekregen door met een jachtgeweer uit zijn raam te schieten. Wanneer Nói zich laat vertegenwoordigen door een taperecorder, slaan bij zijn leraar de stoppen door. Alhoewel uit een gesprek met een psychiater blijkt dat hij hoogbegaafd is (hij lost en passant een Rubix Cube op), wordt hij toch van school getrapt. Vanaf dit moment lijkt hij reddeloos verloren. De hopeloosheid van zijn situatie wordt mooi duidelijk gemaakt in een scene waarin hij aan de kust staat en met stenen de regenboog probeert kapot te gooien.
Het lijkt iets beter te gaan wanneer hij in de plaatselijke benzinepomp de mooie Iris (een rol van de IJslandse Kim van Kooten) ontmoet. Zij is de dochter van de plaatselijke boekhandelaar waarmee Nói vaak dobbelt om seksboekjes. Hij verbiedt hem met haar om te gaan, maar uiteraard denkt Nói hier heel anders over. Er bloeit al snel iets op tussen de twee; samen dromen ze van verre oorden als Hawaii. Ontsnappen uit deze witte gevangenis lijkt echter onmogelijk. Nói probeert het wel, ook samen met Iris, maar gehinderd door zijn onhandigheid loopt het nergens op uit, en wordt zijn situatie er niet rooskleuriger op. En dan slaat – aan het einde van de film – ook nog het noodlot toe.
Alhoewel Nói AlbiNói geen vrolijke film is, wordt de plot wel op een verteerbare manier gebracht. Met de nodige (zwarte) humor is het zelfs een uiterst draaglijke film, waarin de totale troosteloosheid van Nói's situatie en de ultieme verveling goed wordt overgebracht op de kijker. Gezien het fatalistische einde van de film is de relatieve luchtigheid van de rest van de film zelfs vrij essentieel te noemen, wil je aan Nói AlbiNói geen acute herfstdepressie overhouden. Ik ben in ieder geval voorgoed genezen van mijn droombeeld van IJsland.